maandag 2 augustus 2010

De zoete inval

Ik zeg je dat wij niet langer kunnen wachten met het vertrek, fluisterde hij. Het is slechts een kwestie van tijd voor zij hier binnenvallen en ik wil heel ver van deze plek verwijderd zijn voordat dat gebeurt.

De vrouw nam een trek van haar sigaret en keek de man die voorovergebogen op de tafel leunde niet aan. In plaats daarvan staarde zij naar buiten. Het was rustig in de straat die normaal om deze tijd volstroomde met kantoorklerken en winkelbedienden die hun weg naar luxueuze lunchrooms zochten.

Je vergist je, zei ze.

Hij keek haar niet-begrijpend aan, maar zweeg. Hij wachtte tot zij zich weer naar hem zou wenden en het gesprek zou vervolgen – hem haar standpunt zou uitleggen, ook al wist hij dat zij liever niet hierover sprak. Zij bleef echter naar buiten staren. Hij keek om zich heen en constateerde dat de koffiebar nagenoeg verlaten was. Als hij het personeel niet meerekende, zaten alleen aan de bar nog twee oudere mannen die luidkeels een discussie voerden en aan een tafeltje nabij de toegang een jonge vrouw die met haar begeleidster thee dronk. Hij roerde zwijgend in zijn koffie.

Je vergist je, zei ze nogmaals. Zij draaide zich naar hem toe en drukte haar sigaret uit. Ze keek hem recht aan. Je vergist je als je denkt dat het slechts een kwestie van tijd is voor zij hier binnenvallen.

Hij wilde haar interrumperen, maar zij maakte een afwendend gebaar.

Denk je nu werkelijk dat dit land gevrijwaard is van wat hier 30 kilometer verderop plaatsvindt? Het maakt niets uit dat die idioten hier vroeg of laat het land binnenvallen. Dat is een kwestie van tijd, inderdaad, en volstrekt ondergeschikt aan het feit dat waar jij voor vreest zich inmiddels voltrokken heeft. Zij onderbrak zich voor een moment en gebaarde de kelner dat zij een nieuwe kop koffie wilde. Zij trilde.

Zover is het nog niet, Jítka, zei hij. Wij hebben voldoende tijd om het land veilig te verlaten. Wij kunnen via Zwitserland naar Amerika reizen en daar wachten tot de onrust in het land voorbij is. Wij pakken vanavond nog de trein naar Zürich en nemen een vlucht naar Philadelphia. Wij vragen je vriendin Suze of zij af en toe bij het huis wil langsgaan om te kijken of het personeel het goed beheert.

Zij schudde haar hoofd. Nee, Janík, nee, zei ze. Tranen welden op in haar ogen, maar ze stond zich niet toe te huilen. Zij wilde het hem niet vertellen. Zij kon het niet opbrengen het hem te vertellen. Maar ze deed het toch.

Het is te laat, zei ze. Ze zocht naar haar handtas.

Hoezo te laat, vroeg hij. Ik heb vanochtend tickets gehaald op het station. Alles is geregeld. Als jij Suze belt om te vragen of zij het huis wil beheren, dan kunnen wij zonder problemen vertrekken.

Nee, wierp zij tegen. Zij opende haar handtas en haalde er een zakdoek uit. Ze veegde het traanvocht uit haar ogen. Het is te laat, Janík, omdat dit land geen idioten van buiten nodig heeft om ons te ruïneren. Er is fysiek weliswaar nog geen inval geweest, maar mentaal heeft dat rabiate gedachtegoed zich als een zaad in de hoofden van dit volk geplant. En het is in zijn boze opzet geslaagd. Het is ontkiemd en heeft wortel geschoten.

Wat bedoel je, vroeg hij. Het was stil.

De twee mannen aan de bar stokten hun gesprek over het decreet dat de president diezelfde morgen had afgekondigd. De kelner hield halverwege zijn loop stil met de koffie en keek verdwaasd hoe drie mannen in uniform het etablissement binnenliepen. Voordat hij kon protesteren, stonden zij bij de tafel van het echtpaar en maanden de man en de vrouw op te staan.

Suze was een informant, zei zij, terwijl zij haar tranen de vrije loop liet.